Hans van de Waarsenburg
VADER
We zijn vele jaren en enkele maanden verder.
Ik ben nu die man, die jij geweest had
Kunnen zijn, levend. Hetzelfde buikje,
Golfslag op het nauwelijks kalende hoofd,
Dat voortdurende zwijgen, de voeten op tafel
En altijd tranende ogen. Je glas. Ouder.
Waar we ook waren, was er afstand, was er
Nurkse koppigheid. Je schopte je oudste zoon,
Waar je hem raken kon: enkels, kuiten,schenen.
Meestal onder de tafel of in de kerk.
Onzichtbare pijniging tot de soep sprak.
Dat soepele slurpen begon.
Aus: Zo drijft het eiland. Ralf Liebe 2008
Hans van de Waarsenburg 21.03.09
|
Hans van de Waarsenburg
Vorwort
Lyrik
|